Dit ontroerende boek gaat over een Amsterdams gezin in de Tweede Wereldoorlog, een pikzwarte periode in onze recente geschiedenis. Moeder een Joodse violiste, vader een ingenieur uit Delft. Drie dochters onder de tien jaar. Het waren bizarre omstandigheden en toch was het een gelukkig en harmonieus gezin. De kinderen werden vertrouwd en deelgenoot gemaakt van de gevaren die de onderduikers liepen: niet onverwacht vriendjes uit school meebrengen, eerst moeten de onderduikers verstopt worden.
Het boek is geschreven door de jongste dochter als een eerbetoon aan haar vader. Hij heeft veel leden van zijn schoonfamilie en veel andere Joodse Nederlanders uit handen van de Duitsers weten te houden. Maar wat het boek vooral laat zien is dat, ook onder zeer gevaarlijke omstandigheden, in een gezin waar liefde heerst en iedereen erbij mag horen en vertrouwd wordt, de kinderen een gelukkige jeugd kunnen hebben.
In een tijd waarin er te weinig luisterende oren zijn, te weinig omhelzingen, te weinig ruimte voor nadenken, begrip, wegdromen is het lezen van verhalen iets wat we meer dan ooit nodig hebben.
In Pluto van Lara Taveirne duiken we in de tentoongestelde dromen en nachtmerries van een schrijver die niet aarzelt om haar gevoelige en zware gedachten met ons te delen. Ze pelt een familie laag voor laag af en is niet bang om de lelijke, kwetsbare en koude kanten te laten zien. Ze doorbreekt taboes. Moeders zijn niet alleen maar een waslijn waar je alle gemis aan kan ophangen, maar ze hebben ook een hart dat elke drie jaar vervelt als een slang. Soms maken ze veel kinderen alleen maar omdat ze graag bekeken willen worden. De liefde is niet alleen maar iemand onder wiens blik eenzaamheid een woord is dat laagje voor laagje vervaagt, maar ook een grillig beest dat je beter niet in huis kunt halen.
In een zachte taal die als een zoet gif op de tong smelt lezen we de verschillende perspectieven van meerdere generaties. Door een kijkje te mogen nemen in hun eerlijke dagboeken en vage herinneringen verrijken we in dit boek ons begrip van en empathie voor de mens.
De debuutroman die Sanne van Rij schreef, Ik weet zeker dat het liefde was, greep me vast en liet me niet meer los. De manier waarop ze haar woorden kiest (‘Op een julidag wist ik zeker dat ik onzichtbaar was’), de wijze waarop ze over haar wijlen moeder vertelt (‘Mijn moeder was vergankelijk, merkte ik, en ik had geen flauw idee hoe ik haar wegebben kon stoppen’), de woorden die ze gebruikt om de ingewikkelde band tussen zichzelf en haar vader te omschrijven (‘Er bungelde opeens een traan over zijn wang. De liefde wurmde zich naar buiten, leek het wel’). Het is ontroerend, eigentijds, klein en zo groots tegelijkertijd. Ik las het, zelfs met mijn ondermaatse spanningsboog, binnen mum van tijd uit. Chapeau, Sanne.
Het diner van Herman Koch vind ik een van de indrukwekkendste Nederlandstalige romans die ik gelezen heb. Geen traditionele familieroman, maar alles loopt via de rode draad van familiebanden. Langzaam wordt de schijnbaar perfecte buitenkant van de familie Lohman ontrafeld, onthullend hoe diepgewortelde emoties, onverwerkte kwetsuren en onderdrukte conflicten de personages beïnvloeden.
Terwijl de broers – Paul en Serge – en hun echtgenotes aan het dineren zijn, worden niet alleen culinaire gerechten geserveerd, maar komen er ook onthullingen op tafel die aan de kern van hun relaties raken. De familie wordt geconfronteerd met ernstige morele dilemma’s.
Uiteindelijk bepaalt de bloedband de richting van hun morele kompas. De dunne lijn tussen goed en kwaad wordt in de schaduw van onmetelijke liefde voor het eigen kind verder vervaagd – zo universeel en herkenbaar. De lezer herkent zich in de beslissingen van de hoofdpersonen en tegelijkertijd verafschuwt hij ze. De schrijver Koch – in mijn ogen een onverschrokken misantroop – laat de lezer ontredderd achter en weigert hem een hoopvolle uitweg te bieden uit de ellende van het menselijke bestaan. Daar moet de lezer zelf maar voor zorgen, en dat ben ik van harte met hem eens.
Met deze ‘familieroman’ wordt de lezer gedwongen de diepere lagen van eigen relaties te overdenken.
In 1993 ontdekte ik Kader Abdolah met zijn bundel De adelaars. Deze bundel inspireerde mij om mijn eerste roman Het land van de vaders naar zijn uitgeverij De Geus te sturen. Sindsdien is Kader de Nederlandse literatuur blijven verrijken met zijn gevarieerde werk, uiteenlopend van romans, essays, columns, tot vertalingen en bewerkingen van grote klassiekers van de wereldliteratuur, zoals de beroemde Kélilé en Demné en 1001 nacht.
Echter, voor mij neemt zijn roman Spijkerschrift een bijzondere plek in zijn oeuvre in. Het is wat mij betreft zijn meesterwerk. Naast het persoonlijke verhaal – een familieroman over een vader-zoon verhouding – is de roman ook een meditatie op de kracht van liefde en het belang van familie erfenis. Aga Akbar, de doofstomme vader van Ismaiel, heeft in de loop van zijn leven een boek geschreven in een door hemzelf ontworpen spijkerschrift. Na zijn dood in Iran, wordt het boek bij zijn naar Nederland gevluchte zoon Ismaiel bezorgd. Ismaiel probeert het leesbaar te maken, net zoals hij zijn vader vroeger verstaanbaar moest maken bij andere mensen.
Kader ontroert en raakt ons met dit werk, zodat wij aan het einde van zijn verhaal volledig in de ban van zijn talent zijn. Nederland boft met deze bijzondere schrijver die onze Nederlandse literatuur op verschillende manieren heeft verrijkt.
Het werk van Joke J. Hermsen, of het nu haar romans zijn of haar non-fictieboeken, geeft me altijd een gevoel van thuiskomen. Ze is als filosofe een genuanceerd, belezen en scherpzinnig denker en als romancier zet ze die kwaliteiten goed in, naast het vermogen een verhaal te vertellen.
In Rivieren keren nooit terug (2018) reist Ella vanuit weemoed door Frankrijk, in een poging de magie en complexiteit van haar jeugd terug te halen. Ze gaat terug naar de rivier waarbij ze als gezin hun zomers doorbrachten. Ella was door omstandigheden te laat om bij het moment van overlijden van haar vader te zijn, en op een bepaalde manier zoekt ze hém.
Ze noteert haar jeugdherinneringen en merkt dat de herinnering verdampt zodra ze deze heeft opgeschreven: ‘De taal heeft dus, net als foto’s, de neiging de plaatst in te nemen van datgene waarnaar ze verwijst.’ Dit soort filosofische observaties over tijd, ruimte, taal en herinnering zijn bij uitstek het gebied waarmee Hermsen naam heeft gemaakt, zoals in haar klassieker Stop de tijd.
Ella is een vrouw van vlees en bloed, een personage dat je in je hart sluit en met wie je als lezer reist. Je zit naast haar, alleen etend in een hotel, en keert terug naar situaties in haar jeugd, waarbij het meisje dat nog steeds in de vrouw zit zichtbaar wordt. Het gezin van herkomst, en hoe dit in een mensenleven doorspeelt, wordt op een subtiele, magnifieke manier voelbaar.
Het ligt voor de hand dat ik als Haags ingezetene De boeken der kleine zielen van Louis Couperus bij u aanraad. Inkoppertje. Toch dringt nog een andere titel over familieperikelen zich aan me op. Een boek dat ik las toen ik de Donald Duck voorzichtig begon los te laten.
Pietje Bell.
Vanaf het prille begin had ik een zwak voor Pietje Bell. Hij bedoelde het allemaal best goed, of in elk geval niet kwaad. Maar drogist Geelman kwam zich om de haverklap bij Pietjes vader beklagen, die alle kattenkwaad van zijn zoon ‘reuze geestig’ vond. Dat vond mijn vader van mijn kattenkwaad niet. Pietjes tante Cato, met een wrat op haar neus, had ik ook in de familie. En tantes met een pukkel op hun hart. Het laatste deel in de deugnietenserie heette De zonen van Pietje Bell. Wat ik toentertijd niet kon bevroeden, zou gebeuren: ik kreeg vier zonen.
Een boek dat me vele jaren later plezierig aan Pietje Bell herinnerde, was Han de Wit gaat in ontwikkelingshulp van Heere Heeresma. Maar warm vanbinnen word ik van Johnny van Doorns Mijn kleine hersentjes. Over een rebel-met-krullenbol. Bij dezen beveel ik het van harte bij u aan.
Mijn leestip is de Leedvermaak trilogie van Judith Herzberg, in 2020 in een nieuwe editie verschenen bij Uitgeverij De Harmonie. In drie toneelstukken volgen we het leven van een Joodse familie.
In het eerste stuk, ‘Leedvermaak’, worden we meegenomen in de complexe dynamiek van een familie in de nasleep van de Tweede Wereldoorlog. Herzberg slaagt erin complexe thema’s als verdriet, herinnering en verzoening op een tedere en aangrijpende manier te belichten. Het tweede stuk, ‘Rijgdraad’, vervolgt het verhaal en werpt licht op de generaties die volgen, terwijl het slotstuk, ‘Simon’, een bevredigende finale vormt met een ontroerende blik op afscheid nemen en de zoektocht naar identiteit.
Wat deze trilogie zo bijzonder maakt, is de wijze waarop Herzberg de menselijke ervaring in al haar facetten verkent. De kruisverbanden tussen de verschillende generaties en het langzaam blootleggen van het onbesprokene maken dit werk tot een tijdloze en universele viering van het menselijk verhaal. Herzbergs scherpe humor en poëtische pen zetten dit drama kracht bij en maken de thema’s draaglijk. Voor liefhebbers van toneel, familiegeschiedenissen en subtiel verweven verhalen is deze trilogie een absolute aanrader.
Voor mij als aspirant-theaterregisseur en schrijver vormt het werk van Herzberg een grote inspiratiebron.
De allermooiste familieroman, of eigenlijk verhaal, uit de Nederlandse literatuur is: De ondergang van de familie Boslowits van Gerard Reve. Het gaat over de vernietiging van een Joods gezin door de ogen van een kind. Een belangwekkend, weergaloos en nog altijd actueel verhaal. Als lezer blijf je verslagen achter en is het of je zelf net een familie bent verloren.
Omdat familie niet altijd als familie voelt, en je noodgedwongen of geheel uit vrije wil een eigen familie kiest, kies ik ook nog voor een heel ander soort boek, zowel in omvang als wat de thematiek betreft. Het gaat om een levende schrijver, levend in haar taal, levend in de tijd: Hanna Bervoets. Zij schreef met Vertel me alles wat je weet een eigentijdse familieroman. Over vrienden die elkaars familie worden, die zorg voor elkaar dragen en meer over elkaar kunnen vertellen en weten dan de directe familie. En dat een gedeelde identiteit je ook tot familie kan maken. In die zin is het een ode aan de kracht van zowel vriendschap als familie; wie ze ook zijn, waar ze ook vandaan komen. En dat het minder uitmaakt of je elkaars bloed deelt en soms des te meer dat je elkaars verhaal deelt.
Kleine Sofie wil weten hoe de wereld werkt maar ligt al heel lang ziek in bed. Op een avond komen de poppen in haar poppentheater tot leven en spelen een belangrijk toneelstuk, getiteld ‘Wat Er In Het Leven Te Koop Is.’ Meneer Beertje speelt een grote rol en ook haar kater Terror en lievelingspop Lange Wapper met zijn slappe armen en benen doen mee. Sofie springt op het toneel en valt door het doek heen. Ze komen samen terecht in een armeluishut, een moeras, een tehuis voor Mislukte Kinderen, een landhuis en zelfs in het paleis van de Koning. Een familie van reisgenoten. De tekeningen van Thé Tjong-Khing doen verlangen naar een grote broer als Lange Wapper. En net als Wapper werd ik verliefd op de mooie Annabella, minnares van Beertje en de Koning, prachtig bolvormig getekend met een grote lachende mond.
Op reis leert Sofie hoe de wereld werkt: wie arm is steelt, wie gul is deelt. Wie rijk is lijdt geen kou en wie regeert raakt verveelt. Onderweg raakt Sofie haar haren kwijt, wordt almaar zieker en steeds minder bang voor de dood.
Als geboren en getogen Hagenees kan ik natuurlijk maar één schrijver aanraden: de Tolstoi van Den Haag, Louis Couperus. En dan specifiek de roman Noodlot.
Op een dag loopt Frank zijn straat in en ziet voor zijn huis zijn vroegere jeugdvriend Robert staan. Hij is duidelijk aan lager wal geraakt; als een bange hond staat hij te huiveren in de sneeuw. Wat doe je als een gevallen vriend van vroeger voor de deur staat en om hulp vraagt? Frank biedt hem een stoel bij het haardvuur en zegt dat hij zo lang mag blijven als nodig is. Robert besluit dat het heel lang nodig is.
Uiteindelijk draait het om de vraag wie er bij wie op bezoek is. Wat doe je als je merkt dat de rolverdeling in je familie begint te verschuiven? Het is geen literaire Who dunnit, maar een literaire Who is going to do it. En er is een prachtige eindscène in Scheveningen, waarin de zinnen het ritme van de zee overnemen!
Het lijkt mij dat de Nederlandstalige familieroman altijd zal blijven bestaan. De familie is de eerste wereld die ons vormt, en schrijvers zullen altijd blijven reageren op de werelden die hen vormgeven. Ik kan me voorstellen dat de klassieke familieroman wel verandert, omdat de wereld verandert en de klassieke ‘Nederlandse’ familie zo langzamerhand niet meer bestaat.
Ik zie geen enkele reden deze verandering te betreuren, op maatschappelijk noch literair niveau.
Eén zo’n moderne familieroman is Nina Polaks prachtige Gebrek is een groot woord. De hoofdpersoon is Nynke ‘Skip’ Nauta, die na een lange periode op zee weer een zomer in huis verblijft bij de familie die haar al eens eerder opving: de Zeno’s. Moeder Mascha, vader Nicolà en zoon Juda. We krijgen vanuit Skip perfect inzicht in het functioneren van een disfunctioneel gezin – en welk gezin is dat niet? Er valt voor iedereen dus wat wijsheid te vinden in deze roman. En sowieso schoonheid. Wat te denken van deze zin: ‘Ik stel me voor dat Borgs verschrikkelijke boek wordt uitgegeven. Vol keurige traditionele verhalen over mij, zijn knotsgekke vrouw met blauwe haren. Ik sta op de boekpresentatie in een jurk die ik van Mascha heb geleend, met naast me een kind met Borgs ogen dat mijn hand niet wil vasthouden omdat het de woede voelt, diep in me weggestopt, samengeperst tot een roodgloeiende kool waarin je je kinderhanden niet wilt branden.’
Karakter is al bijna een eeuw oud, maar klinkt nog kraakhelder. Deze roman gaat over de toxische chemie tussen vader en zoon, die hen beiden bijna fataal wordt, maar die hen ook aanzet om zichzelf tot het uiterste te pushen om iets van het leven te maken. De straatarm geboren Katadreuffe is nietsontziend in zijn ambitie advocaat te worden, alles om zijn vader te bewijzen dat hij wel degelijk kan slagen in het leven. Vader Dreverhaven, een keiharde deurwaarder die er genoegen in schept arme bewoners op straat te gooien, doet er op zijn beurt alles aan om zijn zoon dwars te zitten. Beiden worden volledig in beslag genomen door een levenslange strijd en gaan er bijna aan onderdoor. Maar was Katadreuffe wel zo succesvol geweest als zijn vader hem niet dwars had gezeten maar had ondersteund? Dit alles tegen de prachtige maar gitzwarte achtergrond van het Rotterdam van de vooroorlogse jaren dertig, in de vierkante, brute taal die Bordewijk tot een van de beste schrijvers van de twintigste eeuw maakt. De ultieme familieroman, als je het mij vraagt.
Er zijn weinig essays waarin ik zo graag wil verdwijnen als in die van Marjoleine de Vos. Ze zijn alsof je samen met haar gaat wandelen en in een zoekend gesprek terechtkomt. Al is het niet echt een gesprek. Maar het voelt zo, omdat er al lezend zoveel bij mij gebeurt. Juist door de ruimte, de aarzeling en de twijfel die zij toelaat in haar teksten, laat ze mij als lezer binnen in haar gedachtes. En ik laat haar toe in de mijne.
Er is niemand die zo waarachtig kan aarzelen, tasten en bevragen als Marjoleine de Vos. En steeds is alles er gaat over rouwen, verlies en herinneren en behoort misschien wel tot haar beste werk.
Ook hoe ze nu weer woorden zoekt voor alles wat onbenoembaar is na het verlies van haar geliefde R. Ze cirkelt om die onbenoembare gevoelens waardoor ze die steeds ietsje dichter nadert. Zonder uiteindelijk bij één antwoord of definitie uit te komen. Maar juist door dat steeds dichter omcirkelen, kapselt ze die leegte in tot precies de contouren overblijven van haar verlies. Van dat wat zich niet laat benoemen.
De mooiste roman over familie, pijnlijke liefde en het Nederlandse landschap? Dat moet het debuut van Nanne Tepper zijn. Midden in het verlaten Oost-Groningen, dat door Tepper in een prachtige verstilde stijl wordt geschetst, volgen we het gezin van dorpsarts Prins. De familie heeft het niet makkelijk met elkaar: afgunst, alcohol en zelfs incest vormen een constante bedreiging voor de vrede in huis. Belangrijkste verhaallijn is de verwarrende seksuele aantrekkingskracht tussen hoofdpersoon Victor en zijn zusje Lisa, een constant geduw en getrek dat in het boek in vier delen vanuit meerdere perspectieven en levensfasen wordt belicht. Hun onmogelijkheid om van elkaar los te komen heeft zijn weerslag op het hele gezin. Maar De eeuwige jachtvelden is geen grimmig verhaal, het wordt met veel mededogen verteld – met als hoogtepunt het allerlaatste deel waarin de buurman van de familie Prins vol liefde en melancholie mijmert over zowel het platteland als de personages, totdat de mensen op een poëtische manier bijna samenvallen met het landschap waarin ze leven.
Al sinds de zomer van 2023 wil ik Maral Noshad Sharifi een berichtje sturen over de grote indruk die haar debuutroman Citroeninkt op me heeft gemaakt. Citroeninkt grijpt je aan, is met vlagen ongemakkelijk, maar leest opmerkelijk luchtig weg over zware onderwerpen als racisme, Iran en vluchten uit dat land.
Tijdens de zomervakantie las ik Citroeninkt op een vlot in een Zweeds meer. Omringd door de bossen, bewonderde en verwonderde ik me over de reis van (de autobiografische) Talar en haar moeder.
Een reis die ze niet wilden, maar moesten maken. Vanuit een angstaanjagend Iran weten ze te ontkomen naar Moerkapelle. Maar al klinkt Moerkapelle lief en vrolijk, toch viel op de gastvrijheid aldaar ook het een en ander aan te merken. Marals onthutsende verhaal is een must-read. Maar ook de spiegel die Nederland wordt voorgehouden, verdient alle aandacht.
Het is inmiddels al maanden later en ik heb Maral nog altijd niet gecomplimenteerd met Citroeninkt. Dus bij dezen! Dank voor het delen van je bijzondere verhaal. Ik kijk uit naar nog heel veel meer verhalen van jouw hand – al dan niet in citroeninkt geschreven.
Halverwege de negentiende eeuw lag Nederland economisch nog altijd op apegapen. We moesten bijkomen van de Franse Revolutie en van Napoleon. Menigeen vond het land met zo’n drie miljoen mensen te vol en de kansen te beperkt. Emigreren dus! En zo ging de Familie Van der Hucht rond 1845 naar ons mooi Insulinde, de gordel van smaragd, waar Nederland het voor het zeggen had. Daar lagen nog kansen. Je kon er ondernemen. Geld verdienen. Bijvoorbeeld in theeplantages.
In 1871 gaat neef Rudolf Kerkhoven zijn familie achterna om een eigen theeplantage op te zetten. Hoe het hem vergaat weten we uit de vele brieven die er tussen de Indische tak en de achterblijvers in Nederland werden gewisseld. Hella Haasse schreef op basis van al die documenten het meeslepende Heren van de thee (1992), een roman die stevig wortelt in de historische werkelijkheid. Vanaf de eerste zin (‘“Hier,” zei hij hardop. Zijn stem klonk ijl in de ontzaglijke ruimte.’) tot de laatste zin (‘Hij keek naar de grond onder zijn voeten. “Hier!” zei hij halfluid. “Hier.”) zijn we als lezers intens betrokken bij het leven van Kerkhoven, zijn vrouw en zijn verdere familie. Het klimaat, de cultuurverschillen, de koloniale structuren en problemen, en de menselijke tekorten zijn onderdeel van een groots panorama door Hella Haasse schitterend beschreven.
Goede boeken gaan lang mee, echt goede boeken gaan zo lang mee dat ze de tijd inhalen. Dat zijn vaak kinderboeken, uit de wonderjaren waarin je dingen leest die altijd blijven meereizen in het leven.
Krassen in het tafelblad, 1978. Is dit een kinderboek? Zo volwassen maken ze de verhalen geloof ik niet meer. Madelief en ik waren ongeveer even oud, alleen zag zij de dingen scherper, en durfde haar opa te vragen naar een geschiedenis waar niemand naar vroeg. De pijn, de eenzaamheid en het onbegrip die voorkomen in de beste families, en in bijna alle literatuur, daar gaat het over. Alleen niet zoals volwassenen dat bekijken, en dat is maar goed ook. Volwassenen kruipen in hun schulp, praten niet meer met elkaar om redenen die ze zelf niet begrijpen, en laten dan de tijd het werk doen. Niet Madelief, die ziet de krassen in het tafelblad en begrijpt er het hare van. Dat doen alleen de beste boeken: je die krassen laten voelen.
Er zijn boekenkasten volgeschreven over familie. Als ik er een moet kiezen, dan de meest recente die indruk op me heeft gemaakt: Ik zal je nooit meer van Tatjana Almuli. Het boek neemt je als lezer mee naar een Amerikaans eiland, een woning op de Amsterdamse Wallen, het tuinhuisje van Jan Wolkers en langs familiemomenten zoals we die allemaal wel kennen en waar niet-gestelde vragen, schurftige liefde en stilte centraal staan. Zonder het te beseffen, misschien zelfs zonder het te willen, word je meegenomen in de belevingswereld van de hoofdpersoon: iemand die worstelt met zichzelf, met haar verleden en iets wat ze over haar familie ontdekt en alle eerdere worstelingen overschaduwt.
Het is een verhaal over uitgestelde rouw, loyaliteit tussen zussen en broers en naar ouders toe en een geheim dat erom smeekt verzwegen te blijven. Ik vond het boek ontwapenend, eerlijk, tijdloos en niet in de laatste plaats herkenbaar. Niet omdat mijn verhaal op dat van de hoofdpersoon lijkt, maar omdat familie, in welke vorm ook, iets universeels in zich lijkt te dragen dat jou als lezer overstijgt. Misschien dat dát maakt dat boekenkasten uitpuilen van familieverhalen: door ze te lezen, horen we weer een beetje meer bij ze.
Zelden las ik een citaat aan het begin van een boek, dat zo goed de essentie weergeeft van dat wat zal volgen als in De eeuw van mijn vader van Geert Mak. Hij start zijn boeiende familiegeschiedenis namelijk met de volgende woorden van Klaus Mann uit Het keerpunt: ‘Herinneringen zijn gemaakt van wonderlijk materiaal – bedrieglijk en toch dwingend, machtig en vaag. Men kan geen staat maken op zijn herinneringen, en toch bestaat er geen andere werkelijkheid dan die we in ons geheugen dragen. Elk ogenblik dat wij beleven dankt zijn zin aan het voorgaande. Tegenwoordige tijd en toekomst zouden zinloos worden als de sporen van ons verleden uit ons bewustzijn gewist waren. Tussen ons en het niets staat ons herinneringsvermogen, een problematisch en breekbaar bolwerk.’ Hierna lees je hoe de leden van de familie Mak als losse zaadjes worden opgetild door de stormen van de twintigste eeuw, ergens neervallen en wortel schieten, terwijl de wind van de volgende Grote Verandering alweer aanzwelt. En je leert dat je als familie slechts een speelbal bent van de tijd waarin je leeft, maar dat diezelfde tijd je toch nog momenten gunt voor eigen keuzes.
Een familiefeest dat begint bij de dood van de vader. Dat belooft wat! Het leven van de man, ooit een bestuursambtenaar van enig aanzien in Nederlands-Indië, loopt via een Japans interneringkamp naar dat van de onaanzienlijke ‘Indische mijnheer’ die vergeefs een ‘echte Nederlander’ probeert te zijn, al is het maar door een verregaande beleefdheid tegenover de autochtone Nederlander.
Dit zijn maar enkele schetsen via de zoon verteld, de ik-figuur die een idiote verhouding heeft met broer en zus. Ze hebben elkaar al drie jaar nauwelijks meer gezien, maar vaders dood brengt de levenden bij elkaar, via een obligate en soms hilarische familiereünie tot aan de crematie. De novelle is geschreven in de van Theodor Holman bekende nonchalante en toch subtiele schrijfstijl, wat de lectuur snel, licht en amusant maakt. Hij schildert twee broers met hun sardonische humor en laat via de oudere zus onnadrukkelijk de tragiek van een koloniaal verleden meezingen. Zij noemt haar broers ‘verwend’, harmonische gesprekken ontbreken, lief zijn voor elkaar is synoniem aan elkaar aldoor pesten, tot de crematieplechtigheid toe.
Wordt er nog gehuild? Ga dit boek maar lezen. Leesfeest.
Voor mij is maar één boek dat het thema ‘Bij ons in de familie’ zo indringend vormgeeft. Een boek dat, gezien de wending die het politieke klimaat momenteel lijkt te nemen, bovendien helemaal actueel is. Twee jaar lang, 24 uur per dag met je familie op elkaar gepakt zitten in een huis dat is dichtgetimmerd. Elke scheet en elke zucht kun je van elkaar horen. De holocaustmanier om je familie te leren kennen.
Anne Frank, een dertienjarig meisje dat ‘nog nooit geschreven heeft’, beschrijft het gedrag van haar familie zo oprecht dat het leven in het achterhuis en de dreiging van die tijd heel dichtbij komen. Zuiveringen zijn aan de orde van de dag, mensen worden weggevoerd in veewagens. In de opeengepakte familie ontstaat een situatie waarin iedereen elkaar haat. ‘Het hele huis dendert van de ruzie. Gegil, geschreeuw, gestamp en gescheld.’
Gedurende het verhaal zien we hoe Anne mondiger wordt en steeds beter tegen de druk bestand is. Op een van de laatste bladzijden kijkt ze door het raam naar de blauwe hemel en schrijft: ‘Zolang dit bestaat en ik het mag beleven, deze zonneschijn, die hemel waar geen wolk aan is, zo lang kan ik niet treurig zijn. Voor ieder die bang, eenzaam of ongelukkig is, is stellig het beste middel naar buiten te gaan, ergens waar hij helemaal alleen is.’
Maar Anne kon niet naar buiten. Als op 1 augustus 1944 bruut een eind komt aan het dagboek, springen de tranen in je ogen.
Met sommige boeken die je leest, blijf je de rest van je leven bevriend. Andere blijven je bij omdat je hoopt dat de karakters die erin voorkomen, voor altijd uit je buurt blijven. Het laatste geldt voor De geschiedenis van mijn sok (2023). Een non-fictieboek geschreven door Jonah Falke, de laatste telg uit een familie die wereldberoemd en schatrijk werd met sokken. Hij beschrijft de geschiedenis van zijn voorouders; dat levert een vertelling op die bij vlagen hilarisch, maar vaak tragisch is. Het boekt staat bol van de fijne zinnetjes. Over zijn vader: ‘In de bankencrisis van 2008 begon hij in het berooide Griekenland een handel in Griekse muziek.’
De geschiedenis van mijn sok gaat over mannen die pas praten als ze genoeg gedronken hebben, over holle omhelzingen, over een jeugd als een gevangenis, over mensen die kwaadspreken, over mensen die niet worden gemist, en over het gevaar en de schittering van stiltes. Het laat zien hoe mensen leven in de schaduw van de geschiedenis – en hoe een oud geslacht kan leunen op en tegelijk zoeken naar een gemeenschappelijk verhaal.
Het is een indrukwekkend boek, zonder opsmuk of poeha. Het is intrigerend om over deze familie te lezen, al kom je sommige telgen in het echte leven liever niet tegen.
“Komt,” sprak hij, met hoofse zwier tussen de twee juffrouwen tredend, en hij bood hun, bijna gelijktijdig, elk een arm aan.’
Luc Hancq, de man die hier twee zussen aan de arm neemt, loopt met hen langs een donker veld. Het gesprek gaat over angst. En angst, dat hebben de zussen. Voor inbrekers, bijvoorbeeld.
Luc heeft een hoffelijk idee: hij zal de vrouwen een revolver schenken. Zo kunnen ze zichzelf verdedigen wanneer iemand ze ten gronde wil richten.
Een revolverschot, van de Vlaamse schrijfster Virginie Loveling (1836-1923), gaat over de twee zussen Marie en Georgine. Marie is in eerste instantie niet blij met haar jongere zusje, maar na de dood van haar moeder neemt ze de zorg voor Georgine op zich.
Nu zijn ze volwassen, en wanneer de zussen op dezelfde man verliefd worden, wordt hun band dramatisch op de proef gesteld. De titel verraadt al dat dit geschil maar op één manier opgelost kan worden.
Een revolverschot is een prachtige roman over de onvoorwaardelijke liefde tussen zussen, en de pijn die een mens tot waanzin kan drijven.
Ik las het boek Moeder af van Fen Verstappen vier jaar geleden. Sindsdien moet ik er nog vaak aan denken, als ik om een tip gevraagd word, of de vraag krijg welk boek nu écht indruk op me heeft gemaakt.
Moeder af is een relatief dun boekje met korte, heldere hoofdstukken die zo precies en raak zijn dat ik het boek af en toe even dicht moest slaan om het gewoon vast te houden. Verstappen geeft een intieme inkijk in een familie voor wie door één gebeurtenis alles verandert. De moeder van het hoofdpersonage krijgt een hersenbloeding en is plots niet meer wie ze altijd was, en ook nooit meer zal worden. Er doemen vragen op over wat het is om moeder te zijn, een zoon of dochter te zijn, wanneer je af bent als moeder en wanneer moeder af. Met een tedere schrijfstijl die ook nog eens grappig is, legt Verstappen de ziel van een familie bloot. Het is zo prachtig. Ik hoop dan ook dat dit debuut door nog heel veel mensen gelezen gaat worden en kan niet wachten op het volgende boek van Fen Verstappen.
Al op de middelbare school werd ik geraakt door de poëzie van Hanny Michaelis. Dat is nog steeds zo. Bijvoorbeeld door dit gedicht:
Toen ik dacht
dat je was weggegaan
en mij zonder leeftocht
alleen had gelaten
in een verdroogde steppe,
heb ik mij vergist.
Nu weet ik dat je mij
hebt uitgekozen
om je voorgoed te herbergen,
veilig besloten in
mijn duisternis.
Wanneer ik mij aandachtig
over mezelf heen buig,
ontmoet ik je oogopslag
helder en diep als water
en je glimlach overrompelt mij
met de ernstige vreugde
van vroeger.
Dat is genoeg
voor een heel leven.
Beter dan Hanny Michaelis kan ik het niet verwoorden. Als geen ander kan zij verdriet en verlies in taal vangen. Lees haar gedichten!
Een boek dat écht een leven lang bij je kan blijven. Als kind kunnen de verhalen van Eekhoorn en Mier je worden voorgelezen – waarna je er veilig bij in slaap valt. Als je gaat studeren kun je troost vinden in de filosofische bespiegelingen van de personages en als je later zelf vader of moeder wordt, geef je de avonturen van Eekhoorn en Mier weer door aan je eigen kinderen. En als je dan nog ouder bent geworden, misschien wat kreukelig en wankel, hoe fijn is het dan om wéér in die fantasie te duiken en dwalen waarin alles kan en mag.
Misschien wisten zij alles – 313 verhalen over de eekhoorn en de andere dieren is het ideale boek voor deze Boekenweek omdat je je als lezer een broertje of zusje van Mier en Eekhoorn mag wanen én omdat het boek voor altijd bij je kan blijven. De woorden zullen niet veranderen, maar tijdens je leven veranderen wel de betekenis en impact, de vormen van troost en hoop.
Ik hou het deze keer vrij klassiek, met Pier en Oceaan van Oek de Jong. Het is een tijd geleden dat ik het las, maar ik weet nog dat ik er toen enorm door werd meegesleept. Ik vond het te gek dat je de personages volgt gedurende een periode van dertig jaar. Je ziet ze opgroeien, volwassen worden en ouder worden en met hen ook hun kinderen en ouders. Het wordt weer eens pijnlijk duidelijk hoe je niet kan ontsnappen aan je kindertijd en je familie, hoe relaties knoestig en ingewikkeld worden, hoe liefdes opkomen en verwelken.
Ik hou sowieso van Oek de Jong zijn boeken. Ik vind ze intens Nederlands, vol water en Zeeuwse klei, vol complexe karakters en relaties en altijd wil ik doorlezen. Pier en Oceaan is ook echt wel flink, dus mocht je zin hebben om zo’n 800/900 pagina’s met een Hollandse familie in de jaren ’50, ’60 en ’70 in Friesland, Zeeland en Amsterdam door te brengen, dan zou ik ervoor gaan. Goed zomervakantie boek ook trouwens. En die titel! Ook mooi.
Hassnae Bouazza schrijft in Een koffer vol citroenen over haar besef dat veel vrouwen met een migratieachtergrond onbewust hun dromen en ambities in hun kinderen projecteren, en hoe ook zij is begonnen met het maken van langetermijnplanning na de dood van haar moeder. Het raakt me hoe Bouazza omschrijft hoe rouw de psyché van een persoon kan beïnvloeden tot het punt waarop iemand zelfs begint te twijfelen aan het bestaan van een overleden dierbare. Ik sla het boek dicht en voel de noodzaak om te praten over de dood, het vieren van het leven en het eten van couscous.
Ik raad Beste mevrouw Eva zeker aan, vooral omdat het mij even weghaalde uit mijn vertrouwde familieomgeving. Het boek gaf mij de kans om me te verdiepen in personages en een gezinssituatie die compleet nieuw voor mij was. Het schetst misschien geen beeld van de perfecte familie, maar het vestigt wel de aandacht op thuissituaties zoals die in Beste mevrouw Eva, en dat is wat het voor mij zo boeiend maakte.